© Tim Theo Deceuninck

De stem van een plaats

In onze reeks over conceptuele landschapsfotografie gaan we deze keer op bezoek bij Tim Theo Deceuninck. Tim Theo verwierf vooral bekendheid met zijn afdrukken op basis van plantensappen. Van zijn hand verscheen onlangs ook het boekje ‘Becoming Terrestrial: Notes towards the Land Camera Project’ met daarin beelden gemaakt met wat hij “landcamera’s” noemt. Dat zijn een soort pinhole camera’s waarin een element uit de omgeving zelf, een holte in een boom, een konijnenpijp of een afvoerbuis, als camera gebruikt wordt. Vernieuwende landschapsfotografie dus met de natuur als metgezel.

tekst: Björn Comhaire (12/12/2024)

Zeggen dat Tim Theo Deceuninck een fotograferende filosoof is, is er misschien wat over, maar hij komt alleszins in de buurt. Hij studeerde op een haar na af aan de faculteit filosofie alvorens zijn studies fotografie aan het Gentse KASK aan te vatten. Als groot natuurliefhebber, wandelaar en zoon van een West-Vlaams plattelandsdorp, bracht hij van jongs af aan veel tijd door in de buitenlucht.

Mijn fotografie maakt deel uit van een levend netwerk.

Sprak landschapsfotografie jou van bij het begin al meteen aan?

Ja, ik ben heel graag buiten en fotografie is een goed excuus om veel buiten te zijn, te vertragen, in een landschap te zijn en ernaar te kijken. Ik werk dan ook graag traag.

Hoe belangrijk was je opleiding voor jouw manier van fotograferen?

Vooral het deel fototheorie interesseerde mij erg. Ik ga heel bewust om met wat een foto en fotografie betekent. In het begin werd ik beïnvloed door onder andere Roland Barthes, de link tussen fotografie en de dood, het bevriezen van het moment en heel de context die daarrond hangt. De theorie die zegt dat fotografie iets doods is, heeft mij lang geblokkeerd in mijn fotografie en ik ben daar helemaal op teruggekomen. Gelukkig zijn er ook theoretici die anders omgaan met fototheorie. Ariella Azoulay bijvoorbeeld focust heel hard op het sociale van fotografie. Ze plaatst fotografie in een levend netwerk van mensen. Vertaald naar mijn fotografie wordt dan een levend netwerk van meer dan alleen het menselijke.

Azoulay legt sterk de nadruk op de verantwoordelijkheid van de fotograaf. Wat en hoe die iets in beeld brengt, de uitleg die hij of zij erbij geeft, de context waarin het beeld werd gemaakt … Is dat ook iets dat jou bezighoudt?

Ik denk het wel, maar op een heel andere manier. Azoulay richt zich vooral op conflictfotografie, maar conflict bestaat op vele manieren en plaatsen, ook in de thema’s waar ik naar toegegroeid ben. Die draaien heel hard rond ecologie en de omgeving.

© Björn Comhaire
© Tim Theo Deceuninck
© Björn Comhaire

Een kleine daad, een groot concept

Die conceptuele aanpak, zat die van in het begin al in jouw fotografie?

Dat is heel voorzichtig begonnen maar ik ben wel redelijk snel naar andere inhouden gaan zoeken. Een concept is een goede manier om jezelf te pushen om dieper in een werk te kruipen. Ook mijn werkproces roept gedachten op over fotografie en over de relatie van fotografie tot het landschap.

De grote verandering in mijn denken is er gekomen na mijn eerste grote project waarbij ik fotografeerde op glasplaten. Ik was die beelden aan het afdrukken in de donkere kamer met collodium. Een prachtig proces, maar terwijl ik de kwetsbaarheid van het landschap fotografeerde, gebruikte ik bij het afdrukken materialen die de natuur net kapotmaken. Het zette mij aan het denken en ik begon, in de vuilbak van de geschiedenis te zoeken naar werk van mensen die op een organische manier werkten. Ik kwam uit bij Mary Somerville die onderzoek deed naar de lichtgevoeligheid van planten. Ik wilde die oude technieken opnieuw bekijken vanuit een nieuwe context en de eco-realiteit van vandaag. Je kan in feite iedere wegbermplant gebruiken om fotografische toepassingen mee te doen. Je hebt niet zo veel verbeelding nodig om te snappen dat planten reageren op de zon. 

Ik beschouw mijn fotowerk als een heel zachte, stille stem van wat de “natuurlijke omgeving” nog is in Vlaanderen.

Wat is het concept achter je werk? Gaat het over natuurbehoud?

Mijn werk heeft geen activistische kant, het gaat over de transformatie van een landschap. Wat is ruraal gebied? Wat betekent “platteland” nog in Vlaanderen? En hoe verbeeldt de fotografie een landschap? Ik ben vooral geïnteresseerd in het banale, in veel opzichten betekenisloze landschap. Ik wil er de aandacht op vestigen dat dat er ook is, dat het een plek heeft en dat we die plek moeten verdedigen.

Ik beschouw mijn fotowerk als een heel zachte, stille stem van wat de “natuurlijke omgeving” nog is in Vlaanderen. Ja, het gaat over natuurbehoud, maar ik stel me vooral vragen over onze relatie met de natuur: hoe kunnen we die tonen en wat is het belang ervan. Ik wil de stemmen in de natuur laten horen die niet gerepresenteerd worden door het oog van een documentair fotograaf. Ik beschouw mijn werk als de kleinst mogelijk daad wanneer het gaat over ecologie en bescherming. Maar ik denk dat ook die kleine daden heel waardevol zijn om de connectie met de natuur te maken.

Het is werk dat toch wel een beetje uitleg behoeft en ik neem aan dat je graag hebt dat erover wordt nagedacht. Hoe belangrijk vind je het dat je er uitleg bij kan geven en hoever wil je daarin gaan?

Ik vind dat belangrijk, maar het ding met mijn teksten is dat die heel snel heel fototechnisch en theoretisch worden. Voor mijn laatste boek heb ik eraan gedacht om iemand anders de tekst te laten schrijven, maar ik heb het toch zelf gedaan. De facetten die ik aanraak zijn makkelijker zelf te benoemen.

Wat ik daarom meestal doe als ik een tentoonstelling heb, is daar een workshop aan koppelen waarin ik mijn proces toepas met de mensen die komen kijken. Eigenlijk is dat de makkelijkste manier om toegang te creëren tot mijn werk. Met het landcameraproject heb ik vorige zomer een tour gedaan langs locaties waar ik aan het werken was. Het was een wandeling van zo’n 10 à 15 kilometer met drie camera’s. 

Een gat in een boom als camera

Nu we het toch over je landcamera project hebben. Ik vind je idee om holten in de natuur te gebruiken als camera obscura simpel en tegelijk ongelooflijk ingenieus en origineel. Hoe ben je op het idee gekomen?

In dit werk stel ik het werken met een technisch apparaat in vraag. De camera bevindt zich namelijk tussen jezelf en de werkelijkheid. Je kijkt naar iets en er zit tegelijk iets tussen dat de blik medieert. Op een bepaald moment werd dat problematisch voor mij. De Braziliaanse filosoof Vilèm Flusser schreef in zijn boek ‘Towards a Philosophy of Photography’ over dit idee, namelijk dat een camera een mechanisch instrument is dat heel erg stuurt hoe een fotograaf beelden maakt.

Zelf hou ik heel erg van de eenvoud van die oude tekeningetjes van de camera obscura, met dat archetypisch omgedraaide boompje. Ik denk dat ik met zo’n tekeningetje in mijn hoofd naar een boom aan het kijken was met een gat erin en de klik maakte.

© Tim Theo Deceuninck
© Tim Theo Deceuninck
© Tim Theo Deceuninck

Je vindt dan een boom met een gat erin. Hoe belangrijk is het waar dat gat op uitkijkt? Hoe belangrijk is het resultaat van de foto?

De plek is voor mij belangrijker dan het beeld. Ik heb nu gewerkt rond het havengebied van Antwerpen maar dat is niet in alle beelden zichtbaar. Sterker nog, in het gros van de beelden is het zelfs niet zichtbaar. Toch is die plaats heel definiërend voor de context die rond het werk hangt. Ik heb het zelfs moeten loslaten om na te denken over wat er op het beeld zou staan, want wat ik wilde laten zien, was helemaal niet de insteek van het project. Ik mocht niet de fotograaf zijn die zou bepalen wat hij wel of niet wilde tonen.

Ik wil ook niet fotograferen wat de boom ziet of wat de specht in die boom ziet. Het gat is er en dát is het beeld, dat is de stem van die plaats. Het gat is gemaakt door een organisme of een ander wezen en staat dus los van een menselijk proces. Alle niet-menselijke wezens die iets met dat gat te maken hebben, zijn op die manier aanwezig in dat beeld. Ook alles wat er in dat gat gebeurt tijdens de opname en dat niet onder mijn controle is, wordt op de een of andere manier gedocumenteerd in het beeld.

Ik wil niet fotograferen wat de boom ziet of wat de specht in die boom ziet. Het gat in de boom is er en dát is het beeld, dat is de stem van die plaats.

Je maakt natuurlijk wel een aantal keuzes en neemt beslissingen die een invloed hebben op het beeld.

In de praktijk kan je daar eigenlijk weinig aan doen. Je zit met je twee handen te prutsen in een gat en bent al blij als er niets van strooilicht binnenkomt. Als het fotopapier er een beetje deftig inzit, ben ik al tevreden. Het enige wat ik weet is hoe diep mijn hand in dat gat zit en op basis daarvan reken ik wat meer of wat minder belichtingstijd, veel meer dan dat is er niet.

Zoals je het beschrijft is het een heel rationeel proces, terwijl er in de beelden en de idee erachter een belangrijke emotionele factor zit. Vertellen die beelden ook iets over jou?

Ze zeggen vooral veel over mijn benadering, over mijn relatie met de omgeving en de nood om tijd te nemen. Ze zeggen ook heel veel over de fotografie zelf, want het is de fotografie zelf die mijn manier van werken mogelijk maakt. Wat er achter de techniek zit is inderdaad heel rationeel, met heel veel denkstapjes over fotografie. Maar omdat het proces zo traag gaat, heb ik ook heel veel tijd om na te denken over de vraag wat fotografie eigenlijk is en wat het betekent als ik beslis om een foto te maken van een omgeving. Ik ken het antwoord niet.

Heb je tips voor mensen die getriggerd zijn door jou werk en die ook met alternatieve technieken willen werken?

Ik denk dat het interessant is om wat meer filosofische werken rond fotografie te lezen en stil te staan bij wat een beeld eigenlijk is, want het gaat over meer dan fotografie. Probeer te begrijpen wat je zelf aan het doen bent en kijk bewust naar je eigen proces.

Er zit een zekere banaliteit in wat ik doe. Ik vind het soms frappant hoe heel belangrijke gebeurtenissen er op foto soms heel banaal uitzien, terwijl als Edward Weston een paprika op een bepaalde manier fotografeert het een monument wordt (‘Pepper No. 30’ (1930), red.). Soms volgen grootste dingen uit kleine dingen en is het niet per se het grootste concept dat het beste werk wordt. Blijf daarom dicht bij jezelf.